De revolver

Vanaf het begin van de vuurwapengeschiedenis bestond de wens om meer dan één schot te kunnen lossen zonder te hoeven herladen. Al heel snel kwam men met meerloops wapens. Bij vuistvuurwapens wordt zoiets een pepperbox genoemd. Het grootste nadeel van de pepperbox is het gewicht ervan, dat het gevolg is van de dikke loopbundel. Rond 1800 ontwikkelden de wapenmakers Collier en Wheeler vuurwapens waarbij een cilinder met diverse kamers geplaatst werd achter de loop. Om het volgende schot te lossen moest die cilinder dan een stop verder worden gedraaid. Nadeel was dat elke kamer een eigen kruitpan moest hebben (het waren nog vuursteenwapens) en maar weinig van deze revolvers zijn ooit geproduceerd.

De ontwikkeling van het percussiekapje maakte de revolver ineens tot een bruikbaar wapen en Samuel Colt nam in 1836 een aantal patenten op een vuurwapen waarbij de cilinder automatisch roteerde naar de volgende positie als de haan werd gespannen. De door hem ontworpen revolver vormt de basis van alle moderne revolverwapens, ook al waren er veel uitvinders, vooral in Engeland en de Verenigde Staten, die met eigen ontwerpen kwamen. Deze ontwikkeling maakte het repeteerwapen praktisch bruikbaar.

Het revolverconcept heeft voor gebruik in geweren een aantal nadelen. Een ervan is dat tijdens het schieten metaalsplinters en heet gas ontsnappen door de spleet tussen de cilinder en de loop. Dit komt terecht in de arm van de schutter. Voorlopig bleef het enkelschots geweer dus het meest praktisch. Bij de vuistvuurwapens bleek het revolversysteem zo praktisch dat het, in verbeterde vorm, nu nog in gebruik is.