Rookloos nitrokruid

In 1846 ontdekte een Zwitserse apotheker genaamd Schönbein dat katoen kon worden genitreerd, waardoor een heel snel brandende stof met grote energie-inhoud kon worden gemaakt. Het materiaal was echter erg onstabiel en het duurde tot 1885 dat Vieille in Frankrijk er in slaagde om dit kruit te stabiliseren en de werking consistent te maken. Dit kruit was ver superieur aan het buskruit van toen en zelfs aan het genitreerde houtpoeder dat in 1864 door de Pruisische major Schultze was uitgevonden. Het had een veel grotere chemische energie-inhoud, genereerde veel hogere drukken, vervuilde minder en, het allerbelangrijkste, het produceerde veel minder vuur en rook. Vandaar de term “rookloos” of “rookzwak” kruit, hoewel in Europa de term “nitrokruit” meer ingeburgerd is. Het nieuwe kruit was zo’n enorme verbetering dat de Franse overheid het in 1886 al in gebruik nam. Dit kruit heeft de constructie van vuurwapens
gerevolutionariseerd.
Eén ding moeten we niet vergeten: Niet alleen de introductie van het nitrokruit heeft de revolutie in vuurwapentechnologie veroorzaakt. Technische ontwikkelingen tijdens de industriële revolutie hadden een enorme invloed op de manier waarop staal en andere metalen geproduceerd en bewerkt werden. Voor het eerst was het in deze periode mogelijk om staal van hoge kwaliteit te maken; staal dat bestand was tegen de hoge druk die nitrokruit produceerde.
De introductie van nitrokruit maakte alles wat er tot dan bestond in één klap verouderd. Bij zwartkruit waren meestal grote zware kogels nodig om bij matige snelheden een flinke hoeveelheid energie over te brengen. Vanaf dit moment werd het mogelijk om lichtere kogels toe te passen, waardoor de soldaat meer munitie mee kon dragen. Ook behield deze kleine, lichtere kogel over grotere afstanden meer energie. Minder vervuiling betekende dat de schutter niet zo vaak hoefde te poetsen en de afwezigheid van rook na het schot verminderde de kans op ontdekking en verbeterde het zicht op het slagveld.
Vanaf het begin werden patronen speciaal voor dit nieuwe kruit ontwikkeld. Het kaliber werd kleiner, de kogel lichter en de kogels werden voorzien van een metalen (tombak) omhulsel. Meestal worden deze kogels “mantelkogels” genoemd. De mantel was noodzakelijk omdat de snelheid van deze kogels zo hoog was dat lood in de loop zou smelten. De geweren werden veel sterker, ook al veranderden de basisprincipes van de mechanismen niet. In verhouding tot de hoeveelheid energie die de geweren leverden werden ze veel lichter.
Omdat nitrokruit een zo veel hogere werkdruk had was het niet mogelijk om, zoals eerder vertoond, bestaande voorraden wapens om te bouwen, althans niet als men de volledige potentie van het nitrokruit wilde benutten.
Het Franse leger was in 1886 het eerste dat een geweer in gebruik nam dat speciaal voor nitrokruit was ontworpen. Andere landen volgden snel. Aan het begin van de twintigste eeuw waren de meeste grote landen overgestapt op nitrokruit: England had de Lee Enfield, Duitsland de Mauser 88 en 98, Frankrijk de Lebel, Oostenrijk de Steyr Mannlicher, Italië de Mannlicher Carcano, Rusland de Mosin-Nagant en de USA de Krag Jorgensen. De overschakeling ging heel snel, wat soms resulteerde in adoptie van slechte, niet voldoende ontwikkelde systemen. De zwartkruitwapens verdwenen niet helemaal maar werden heel snel naar de tweede en derde lijn geschoven.